In 1976 begint Theo Baert als 17-jarige te werken bij HAVEE. Een half jaar later neemt IMC HAVEE over. In de zomer van 1977 starten Jack Jürriens en Simon de Smet nog onder de noemer van IMC, op dat moment een verzameling van vijf bedrijfjes waaronder Dobbelaar, Lindenberg en Zimmerie. Henk van Burg is van de partij sinds 1981, het jaar waarin IMC wordt overgenomen door de Troost Groep, die op zijn beurt – door de managementbuy out – in 2008 TMS wordt. Alles bij elkaar hebben de mannen zo’n 160 jaar ervaring bij TMS en haar voorgangers. En als ze samenkomen, komt de ene na de andere herinnering boven drijven.
Een van de eerste werken die Theo voor HAVEE uitvoert, is het bouwen van de constructies voor de draaierij en de apparatenbouw. Hij doet dat samen met de broers Rinus en Kees Maas. HAVEE is actief in de scheepsbouw, reparaties van schepen, allerhande metaalbewerkingen, ketelbouw, pijpleidingen, constructies…
Ook hebben ze op dat moment al een dertigtal medewerkers geoutsourcet bij DOW. Er volgen verschillende overnames maar de locatie blijft dezelfde; tot midden 2017 wanneer TMS zijn intrek neemt in de gloednieuwe vestiging in het Maintenance Value Park.
Beter gereedschap en machinepark
‘Inhoudelijk is er niet zoveel veranderd’, zegt Theo. ‘We doen geen torenbouw meer maar verder zijn de activiteiten grotendeels dezelfde gebleven.
De manier van werken is wel heel erg geëvolueerd en vooral verbeterd. We hebben nu een professioneel machinepark, alles wordt computergestuurd. Ook het lasproces heeft een ware gedaantewisseling ondergaan: van elektrodewerk naar STT. Dat gaat veel sneller.
En natuurlijk zijn we heel blij met ons nieuwe gebouw. Onze kotterbank is een grote aanwinst, we hebben ruimte en het is heel prettig werken. In plaats van handmatig met een draaiwiel gaan de machines en de werkbanken met een druk op de knop omhoog of omlaag. Het maakt het werk niet alleen lichter; de processen zijn ook beter beheersbaar.
Breder klantenbestand
‘Niet onbelangrijk’, vindt Jack, ‘ons klantenbestand is enorm uitgebreid sinds we TMS zijn. Vroeger hadden we twee grote klanten en enkele kleintjes. Dat ging goed, tot in het begin van de jaren negentig een van die grote klanten besloot zich te beperken tot een of twee aannemers per discipline. Werkten ze voorheen bijvoorbeeld voor de piping met tien aannemers, dan werden die nu gereduceerd tot twee. Hetzelfde gold voor de afdeling E&I. Wij konden blijven voor de constructie maar niet voor de piping en E&I. Het betekende de sluiting van onze E&I activiteiten.
De geografische spreiding en de diversiteit in het klantenbestand die TMS heeft, is veel gezonder. We willen geen klanten verliezen en door de kwaliteit en service die we leveren gebeurt dat zelden. Maar als dat gebeurt – om een reden die we zelf niet in de hand hebben – is ons vangnet sterk genoeg om dat op te vangen.’
‘In de kost’ in Rotterdam
Het is zeker meer dan dertig jaar geleden dat Henk en Theo samen met negen andere collega’s aan een project in Rotterdam werkten. Ze reden in een busje met Theo aan het stuur naar Zuid-Holland en verbleven daar van maandag tot vrijdag in een pension. Theo schetst de situatie: ‘Het was zo’n oud Duits-achtig pension dat eigenlijk dringend aan vernieuwing toe was. We sliepen per twee op een kamer. Er was ook maar een douche, nou ja, douche; er hing daar een pijp met gaten aan het plafond, daar kwam het water uit en je kon daar met vijftien man tegelijk onder gaan staan.’ Henk herinnert het zich nog goed: ‘Oorspronkelijk was het de bedoeling om twaalf uur per dag te werken. Maar na enkele dagen werd dat teruggeschroefd naar acht uur per dag en dan zaten we daar ’s avonds. We kregen tien gulden zakgeld maar een colaatje kostte in dat pension ƒ 2,75 dus dat tientje was snel op. En natuurlijk gingen sommige collega’s – van de elf waren er negen vrijgezel – daar wel eens op stap. Naar de film, naar het zwembad, naar een café.’
‘Maar de deur van het pension sloot ’s avonds om elf uur’, weet Theo nog. ‘Voor sommigen was dat veel te vroeg. De laatkomers klommen langs de regenpijp omhoog en konden langs de balkondeur naar binnen. Die deur had z’n beste tijd gehad want na een van de uitstapjes deed een collega die deur open, die viel gewoon uit zijn scharnieren! Ook de regenpijp was dringend aan vervanging toe. De eerste keer verliep dat goed, de tweede keer ook nog maar de derde keer viel de collega met regenpijp en al naar beneden!’
‘De kost in het pension was ook niet om over naar huis te schrijven. In het begin werkten we dus twaalf uur per dag; dan heb je ’s avonds wel honger. De eerste dag kregen we macaroni met gehakt, althans zo werd het opgediend. Er zat wel saus op maar gehakt heb ik niet gevonden. De volgende dag kregen we erwtensoep met rookworst. Daar zat diezelfde macaroni weer in! Maar goed, we aten die soep op en wachtten op het hoofdgerecht. Dat duurde heel lang, dus op den duur vragen we waar ons eten blijft. ‘Maar dat is een maaltijdsoep’, was het antwoord. Een maaltijdsoep? Dat eten wij vooraf! Dat was toch wel de druppel die de emmer deed overlopen. Hier wilden we niet blijven.’
De weduwes van Rocanje
Henk: ‘We zijn toen verhuisd naar een pension in Rocanje. Daar kwamen we terecht bij drie weduwes, alles was er proper en verzorgd. Een wereld van verschil. Theo beaamt: ‘Het begon ‘s ochtends al met het ontbijt. We konden kiezen uit bruin en wit brood, verschillende soorten beleg en we kregen er zelfs een eitje bij. Onze lunchpakketten stonden klaar om mee te nemen. En aan het ontbijt gaven ze ook altijd het menu voor ’s avonds al door; als het dan iets was dat je niet lustte, dan kon je dat zeggen en dan maakten ze iets anders voor je klaar.’
Waar is Theo?
Op een gegeven moment werkt Theo samen met enkele collega’s in de LHC-torens bij BP. Dat zijn twee torens naast elkaar van ruim veertig meter hoog. Twee collega’s werken in de ene toren, Theo en zijn maat in de andere. Op een gegeven moment vertrekken de collega’s uit de andere toren naar huis. En omdat die firmawagen van het terrein is, denkt de portier dat alle medewerkers vertrokken zijn. Maar dat was dus niet zo. ‘Op zich was dat allemaal geen probleem’, legt Theo uit, ‘maar de toenmalige bedrijfsleider, Angelo Gaffurini, belde mij altijd thuis om overdracht te doen van de middag- naar de dagploeg. Zo ook die dag. Maar ik ben niet thuis. Een uur later belt hij nog eens, ik ben er nog steeds niet. Ik woon op dat moment nog bij mijn ouders en mijn moeder wordt al aardig zenuwachtig. Hij belt nog eens terug naar de plant waar ze weer antwoorden dat iedereen vertrokken is; de auto is van het terrein. Op aandringen van Gaffurini gaan ze in de toren kijken maar van buitenaf zie je dat niet, ook niet als je van beneden naar boven kijkt want wij zaten helemaal bovenin, in het aardedonker. Conclusie: nee, die zijn hier niet meer.
Mijn moeder heeft dan al twee kannen koffie binnen en houdt het niet meer uit. Dus Gaffurini stapt in zijn auto en wil zelf gaan kijken. Ondertussen was de klus geklaard en rijd ik huiswaarts. Toevallig moeten we allebei stoppen voor hetzelfde stoplicht (in de tegenovergestelde richting) en ik herken zijn auto. Hij ziet mij ook, maakt een bocht die hij eigenlijk niet mag maken en komt achter mij aangereden, wild zwaaiend met zijn armen. Dus ik stop en dan komt heel dat verhaal eruit natuurlijk. Gsm’s waren er toen nog niet dus mijn moeder heeft moeten wachten tot ik thuis was tot we haar konden geruststellen.’
Nu kan zoiets niet meer gebeuren. Er zijn twee- of driedubbele controles met digitale badge- en registratiesystemen. Er mag ook nooit iemand alleen in zo’n toren. Want daar in klimmen, veertig meter in het pikkedonker is niet voor iedereen weggelegd. Je mag niet al te claustrofobisch zijn aangelegd. Het gebeurde al eens dat iemand ineens een paniekaanval kreeg en niet meer voor of achteruit kon gaan. Die verkrampte dan volledig terwijl de dagen ervoor alles nog vlekkeloos verlopen was.
Houten been
Simon herinnert zich nog heel levendig dat, toen hij net was begonnen, hij eens samenwerkte met een collega met een kunstbeen. ‘Ik wist niet dat hij dat had. Je zag dat ook niet aan hem en hij klom net zo makkelijk overal op als wij. Maar op een gegeven moment is hij bezig met een voorhamer om ergens een keg onder te slaan. Maar in plaats van tegen die keg te slaan, raakt hij zijn kunstbeen en het houten gedeelte vliegt zo door de ruimte. Ik wist niet wat ik zag en schrok me rot! Maar hij pakte die prothese en zonder blikken of blozen zet hij die terug aan zijn been. Ik had langer nodig om van de schrik te bekomen dan hij.’
Stalen spie door het raam
Ook op kantoor gebeuren soms opmerkelijke dingen, daar weet Jack alles van. ‘Er was eens een werknemer – een beer van een vent – die zich niet helemaal volgens het boekje gedroeg. Hij was altijd te laat en trok zich nergens iets van aan. Hiervoor was hij al verschillende keren op het matje geroepen en de laatste brief was er een met de mededeling dat dit de laatste waarschuwing was. Maar helaas, zijn gedrag verbeterde niet en hij werd ontslagen. Ik stond toen aan mijn tekenbord aan het raam, dat waren toch nog van die grote platen met linialen en uitrekenen deed je op een rekenmachine. Tekenprogramma’s op de pc waren er toen nog niet. Maar goed, die man krijgt zijn ontslag en wordt heel kwaad. Hij rijdt met zijn auto langs, stapt uit en gooit een stalen spie door het raam. Die spie belandt zo, hopla, in mijn tekenbord! Al een geluk want als dat tegen mijn hoofd was geweest, dan had ik dat hier nu niet meer zitten vertellen. Alsof dat nog niet genoeg was, komt hij naar binnen en valt hij de toenmalige directeur aan, binnen de kortste keren zit hij er bovenop! Er is nog een andere collega bijgekomen om hem daar af te halen en buiten te werken.’
Een keer en nooit weer
Het was een mooi project voor dat gasplatform in Noorwegen, in opdracht van een ingenieursbureau. Met innovatieve materialen (hooggelegeerd staal dat speciaal daarvoor werd gegoten) die zeventig jaar onder zeewater konden blijven staan zonder enige slijtage. Het ging om veertig leidingen om gas uit de zeebodem te pompen. Henk: We maakten daar ook een venturiebuis voor, een soort versneller. En twee 24-duims leidingen die terug naar de wal liepen, eveneens voorzien van een venturiebuis. Wij dachten natuurlijk dat, als we dat goed deden, dit op lange termijn veel werk voor ons kon opleveren. Maar we moesten alles noteren in een boek, elke actie die we ondernamen, welke materialen we daarvoor gebruiken, welk gereedschap, hoe we dat deden, welke stroom, elke las, snelheid enz. Al onze kennis moesten we meeleveren. Dus ja, zo hadden ze de volledige gebruiksaanwijzing en voor het volgende project gingen ze op zoek naar de goedkoopste aanbieder. Dat was heel jammer want het was een prachtig project.’
Schipper, mag ik overvaren?
Nu is er de Westerscheldetunnel maar voor 2003 was de enige verbinding tussen Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen de veerboot van Vlissingen naar Breskens. Een tweede veerboot over de Westerschelde voer van Kruiningen naar Perkpolder. Henk en Theo ontfermden zich samen jarenlang, in opdracht van Rijkswaterstaat, over het onderhoud van de aanlegsteigers van deze veerponten.
Henk vertelt: ‘Elk jaar moesten we de rijplaten van de oprijbruggen nazien, onderdelen vervangen en herstellen waar nodig. Het ene jaar deden we de boten van Breskens, het andere jaar die van Perkpolder. Elke pont had vier rijplaten: voor- en achterkant, boven- en benedendek.
We werkten met een strikte deadline, voor de bietencampagne moest het werk klaar zijn. Voor de uitvoering moesten we rekening houden met het vaarschema, we konden pas aan de schepen als laatste boot binnen was, dat was om tien voor elf uur ’s avonds, en tot de eerste ’s ochtends vertrok, om vier uur. Dan boorden we die platen los en reden we ermee naar Terneuzen voor het onderhoud: pennen eruit halen, nieuwe vulplaten lassen enzovoort. Voor het transport reden we met een busje met een vrij lange bak waarin we kleine kraan meenamen. Het duurde niet lang of dat busje hing helemaal scheef van het gewicht van die kraan!’
Straffe toeren
‘Ja, dat waren toch wel straffe toeren die we toen uithaalden’, weet Theo nog. ‘Aan een grote balk hadden we een takeltje bevestigd om die platen te kunnen heffen. Maar omdat die platen zo groot waren, moesten we eerst in het midden een hijsoogje lassen. Terwijl je daar mee bezig was, keek je wel twintig meter naar beneden naar de Schelde, veel hoogtevrees moest je dan niet hebben. En om die kraan op de veerboot te krijgen, legden we balken van de wal naar de pont en dan reden we achteruit met die kraan het dek op. Plaat opladen, snel naar Terneuzen voor de herstellingen want om vier uur moest die boot weer kunnen vertrekken.’
Henk: ‘Vele jaren hebben we voor Rijkswaterstaat gewerkt, soms waren er ook reparaties buiten het normale onderhoud. Zo zat er een keer een grote scheur in een rijplaat die we moesten lassen. En dan was er een mannetje van Rijkswaterstaat die de hele nacht op de leuning is blijven zitten om te kijken wat we deden. Die dacht dat dat klusje wel snel geklaard zou zijn. Maar we moesten dat wel goed doen, anders was het de volgende dag weer kapot. Dus moesten we die scheur uitfrezen, opwarmen, lassen, laten afkoelen met dekens errond. En als je er niks van kent dan begrijp je natuurlijk niet waarom dat allemaal zo lang moet duren.’
Don’t panic!
‘Een keer hebben we daar een beetje paniek veroorzaakt’, vertelt Theo. ‘Toen reden we de brug op met een Unimog, zo’n korte vrachtwagen met een kraan op. Op zich niet zo’n probleem maar die brug beweegt mee met het water. Op een gegeven moment gaat die brug omhoog maar die Unimog weegt nogal wat en door die beweging veroorzaakt dat gewicht een storing: de brug blokkeert. Hij kan niet meer omhoog of omlaag maar ondertussen is de veerboot al op komst! De kapitein wordt gewaarschuwd, hij stopt de motoren en blijft drijven op veilige afstand. Toen moest er nog iemand gevonden worden om die storing op te heffen want dat kon niet zomaar iedereen. Het heeft zeker een half uur geduurd eer er iemand ter plaatse was die dat kon doen. Tja, en dat voorval was dan de reden waarom de Unimog vervangen werd door het (scheve) busje.’
Slijptol in het water
Bij Theo komt alweer een volgende herinnering boven. ‘Ik was eens samen met een andere collega een herstelling aan het uitvoeren aan de oprijplaat. Hij was aan het slijpen maar de boot kwam bijna binnen en dan moest je daar mee stoppen want die vonken van de slijpmachine kunnen brand veroorzaken. Dus een andere collega maakt hem daar op attent en zegt: ‘Je moet stoppen met slijpen’. ‘Ja’, zegt hij, ‘die boot is er toch nog niet.’ ‘Nee, maar hij is bijna binnen en dan mag je niet meer slijpen.’ ‘Oké,’ zegt hij, ‘als ik niet mag slijpen, heb ik die tol ook niet nodig’, waarop hij de slijpmachine de Schelde in smijt.’
De collega’s
Op kantoor zijn veel vrouwen te vinden maar het technische en soms zware werk trekt meer mannen aan dan vrouwen. In de werkplaats hebben de mannen welgeteld een vrouwelijke collega: Anita, een constructielasser.
Simon herinnert zich nog een vrouwelijke stagiaire in de constructie. Helaas verloor zij tijdens het boren een stukje van haar duim. ‘Haar overall was tussen de boor gekomen en die bleef maar draaien. Toen de machine eindelijk tot stilstand kwam, kregen ze die niet zomaar los. Er is iemand aan te pas moeten komen om de hele machine uit elkaar te schroeven. Haar bot was niet gebroken maar die duim was volledig getordeerd. Heel spijtig maar hierdoor kon ze dit werk niet blijven doen en ze is toen een andere opleiding gaan volgen.’
‘In de constructie hebben we nog een poosje een doofstomme collega gehad’, vertelt Jack. ‘Voor hem was dat niet echt een handicap maar wij hielden er bijna zelf gehoorschade aan over. Omdat hij dat zelf niet hoorde, liet hij stalen balken gewoon vallen in plaats van ze langzaam te laten zakken en zachtjes neer te leggen. Dat was telkens een hels kabaal met oorsuizen tot gevolg. En zeker als je daar naast stond, dan schrok je je elke keer te pletter!’
Het loonstrookje
‘De loonstroken van nu lijken in niets meer op die van vroeger’, vertelt Henk. ‘Nu gaat alles digitaal via het werknemersloket. Maar toen kreeg je per week ongeveer een A3-formaat, die kwamen nog uit zo’n printer met van die gaatjes aan de zijkanten. Aan het einde van de maand zaten er dan vier of vijf van die vellen opgevouwen in een dikke envelop. Van wat erop stond, snapte niemand iets.’
‘Nee,’ valt Theo in, ‘en tegen dat je het eindelijk door had, werd dat overzicht weer veranderd.’
‘Inderdaad’, gaat Henk verder, ‘al kregen we wel elke keer als er wijzigingen waren een hele uitleg. Dan moesten we allemaal samen komen en werd die nieuwe loonstrook toegelicht. Maar het waren allemaal afkortingen die niemand begreep. Maar elk gepresteerd uur is altijd correct en op tijd betaald geweest.’
Simon heeft zijn allereerste loonstrookje altijd bewaard. Theo heeft geen oude loonstrookjes – of zeg maar stroken – bewaard maar weet wel nog dat zijn eerste maandloon bij HAVEE 670 gulden bedroeg. Dat was een tegenvaller want tijdens de grote vakantie had hij als ijzervlechter aan de metro in Antwerpen gewerkt. Daar kreeg hij 200 gulden per week!
Mien waar is mijn feestneus
Jarenlang werd er elke zomer een barbecue georganiseerd maar die is een beetje stil gevallen. ‘Dat komt doordat we geen personeelsvereniging meer hebben’, legt Jack uit. ‘Nu hebben we elk jaar een nieuwjaarsborrel, dan krijgen we informatie over TMS en daarna gaan we met z’n allen uit eten. Bij Van der Valk in Goes of Middelburg en ook wel eens in de Wouwse Tol, dat is heel centraal gelegen en ook gemakkelijk bereikbaar voor de collega’s uit Middelburg en Moerdijk .
Ken jij de mosselman?
Het beste feestje is en blijft de Mosselmiddag op de laatste vrijdag voor kerst. ‘Hier in de werkplaats. Dat is mee overgewaaid uit Middelburg. Vroeger waren we nog niet met zoveel en we hadden een collega, Rudy, dat was een echte scouting man. Die bracht dan een aantal van die grote pannen mee en daar kookten we samen de mossels in. Voor ons waren dat de beste mossels die we ooit gegeten hadden. En voor collega’s die geen mossels lustten, haalden we broodjes frikandel en kroket.’
‘Ik was daar de hele ochtend mee in de weer want ik deed alle boodschappen’, vertelt Henk. ‘Dan reed ik al vroeg naar een restaurant in Philippine om 80 kilo mossels. Ik ging daar gewoon achterom want als ik daar om half negen kwam, was het restaurant natuurlijk nog niet open. En ik kreeg altijd een borreltje, heel gemoedelijk allemaal. Dan reed ik naar de Blokker om slingers te halen zodat we de boel wat konden opfleuren.’
Jack, een beetje nostalgisch: ‘Dat was echt een prachtige tijd maar op een gegeven moment waren we met te veel en was het niet meer te doen om dat zelf te organiseren. Sindsdien hebben we een cateraar ingeschakeld. Die kookt ook mossels maar die zijn toch niet zo lekker als de mossels die we zelf kookten.’
Een ongeluk is zo gebeurd
Na de mosselmaaltijd trekt een select gezelschap altijd nog even de stad in. En Henk herinnert zich nog heel goed dat hij na zo’n uitje eens met een paar collega’s op de fiets naar huis reed. ‘We reden over een bruggetje en ik weet pertinent zeker dat de collega die voor mij reed (ik wil geen namen noemen) ineens remde. Hij blijft dat altijd ontkennen maar ik ben er van overtuigd dat dat wel zo was. Enfin, door dat manoeuvre raakte ik uit balans en viel op mijn gezicht. Er kwam een beetje bloed aan te pas. Maar vijftig meter verder woonde de zwager van die collega en wij daar naar toe. Ze zetten me daar op een stoel en plakken me helemaal vol met pleisters. Nu hadden die mensen nog kleine kinderen en dat waren Disney pleisters. Heel mijn gezicht hing vol met Donald Duck. Thuis aangekomen vraagt mijn vrouw: ‘Wat heb jij nou gedaan?’ ‘Het is niet zo erg, een klein ongelukje, haal die pleisters er maar voorzichtig allemaal af.’ zeg ik. Dus mijn vrouw doet dat, heel voorzichtig, pleister voor pleister. Maar op een klein schrammetje na, is er onder al die pleisters niks te zien!’
Waar blijft de tijd?
Als je samen herinneringen ophaalt, dan besef je dat die veertig jaar zijn omgevlogen, vindt Theo, ‘er zijn ook best wel wat collega’s die hier ook al zo lang werken.’ Daar is Jack het mee eens: ‘En eigenlijk is er hier weinig verloop van personeel. Een enkeling vertrekt en we hebben er ook die vertrokken waren en weer teruggekomen zijn.’ ‘Er zijn ook collega’s die vanaf het begin gedetacheerd werden bijvoorbeeld bij DOW en daar ondertussen ook al 38 of 40 jaar tewerkgesteld zijn’, weet Henk. ‘Die hebben een grotere verbondenheid met hun collega’s op DOW dan met ons. Sommigen hebben wij zelfs nog nooit gezien en een enkeling ontmoeten we op een feestje. Eigenlijk is het daar wel weer eens tijd voor, voor een feestje’.